Vroeger waren er kuddes vanwege de mest. De schapen liepen overdag op de hei, en mestten ’s nachts op de heideplaggen in de potstal. Die werden weer op de akkers gebracht. Ook werd de wol en het vlees wel gebruikt, maar mest was de hoofdreden voor rondtrekkende kuddes. Met de komst van kunstmest verdwenen de meeste kuddes. Door de opkomst van katoen en later kunstvezels, was wol ook niet meer nodig. Toch doen we nu nog aan schapenbegrazing.
Schapen voor natuurbeheer
Tegenwoordig zijn er kuddes om die heide te onderhouden. Als je niet zou grazen, groeit die heide binnen de kortste keer vol met bos. Verder is veel heide vergrast doordat er te veel stikstof uit de lucht op neerslaat. En schapen zijn er heel goed in om dat gras tussen de heide uit te knabbelen. Dat lukt een maaier niet.
Ook voor schraalgraslanden en veel andere natuursoorten is grazen beter dan maaien of plaggen. Een gescheperde schaapskudde (met een herder) kan bovendien precies daar grazen waar de herder het wil. Daarin verschilt een kudde van loslopende runderen, paarden of herten. Daarom huren natuurorganisaties en landgoedeigenaren ons in om hun natuurgebieden te onderhouden. Schapen grazen veel selectiever dan een maaimachine, wat veel beter is voor de biodiversiteit.
Rondtrekkende kudde als ecologische verbinding
In Nederland zijn veel natuurgebieden klein. En in kleine natuurgebieden is het lastiger voor planten en dieren om een levensvatbare populatie op te bouwen, om genoeg uitwisseling te hebben met soortgenoten. Daarom is ecologische verbinding zo belangrijk. Dat kan via een ecoduct, een natuurcorridor (vlinderstroken bijvoorbeeld, zoals we die veel begrazen). Maar ook de kudde zelf vormt een ecologische verbinding. Door van gebiedje naar gebiedje te lopen, vervoeren de schapen in hun vacht beestjes, sporen en zaden van het ene gebied naar het andere.